Voor de westerse filosoof eindigt het denken
bij de Bosporus. Al het denken dat van de andere oever komt is voor hem niet
relevant, de westerse filosoof weet er niets van en wil er ook niets van weten.
Zodra je een filosofische term als Indra’s web laat vallen duikt de westerse
filosoof in zijn europees-angelsaksische koffer en trekt de deksel stevig
dicht. Hij is als Terence White’s uil Archimedes die bij het zien van een
vreemde uitroept; “er is geen uil”.
Toch is dat jammer want het denken van
filosofen uit de oudheid van landen als bijvoorbeeld India en China is niet
alleen belangwekkend en boeiend, er zijn onderwerpen waar men zich in het
oosten al eerder of langer hebben verdiept en het meenemen van hun argumenten
voorkomt vaak dat je in filosofische valkuilen terecht komt.
De Nederlandse filosoof Bas Haring houdt zich sinds enige tijd bezig
met vragen over de waarde en betekenis van biodiversiteit. Centrale vraag lijkt
te zijn; “Is een soortenrijke natuur per
se beter dan een natuur met minder soorten?” In een van zijn columns geeft hij
als voorbeeld het lieveheersbeestje. Hij beschrijft hoe er vele verschillende
lieveheersbeestjes zijn, met verschillende kleuren, met meer of met minder stippen.
Die verschillende lieveheersbeestjes planten zich alleen voort met
lieveheersbeestjes die dezelfde kleur of dezelfde aantal stippen hebben.
Vandaar dat we in de biologie spreken van soorten lieveheersbeestjes – het ene
soort mengt zich niet met het andere. Ter bestrijding van voor de tuinbouw
schadelijke insecten is er een Aziatisch lieveheersbeestje geimporteerd dat nu juist
als eigenschap heeft dat het in verschillende kleuren en verschillende
aantallen stippen voor komt. Toch gaat het in al zijn verschijningsvormen om
een soort.
En de vraag die Bas Haring stelt is dan: “Wat
heeft u liever, zes verschillende typen lieveheersbeestjes die onderling
nauwelijks te onderscheiden zijn maar die geen vruchtbaar nageslacht van elkaar
kunnen krijgen; of lieveheersbeestjes die er allemaal heel verschillend uit
zien en die onderling wel nageslacht kunnen krijgen?
In zijn column benadrukt hij dat het voor hem
zeker niet vanzelfsprekend is om te kiezen voor de grootste verscheidenheid van
soorten. Soms vind hij minder soorten, biosaaiheid zoals hij dat noemt, mooi
genoeg.
De vraagstelling is echt van deze tijd en typerend
voor deze consumentenmaatschappij. Het klinkt alsof je moet kiezen tussen zes
verschillende wasmiddelen, zes verschillende jeans, zes verschillende
parapluies, zes verschillende stofzuigers. Als een van die merken wasmiddelen
of jeans of welk product ook zou verdwijnen dan merkt de consument daar
nauwelijks iets van. Hele supermarktketens kunnen verdwijnen zonder dat de
consument daar het effect van voelt.
Als je op dezelfde manier kijkt naar de natuur
dan is het niet zo vreemd om je af te vragen of je al die soorten wel op
dezelfde manier moet waarderen. Wat maakt het uit als je een type
lieveheersbeestje kwijt raakt. Zelfs als je drie soorten kwijt raakt dan hou je
nog de helft over. Dat moet toch genoeg zijn voor de consument, de
natuurliefhebber, de filosoof? En laten we nou wel wezen; hoe vaak komen wij
als stadsbewoner of zelfs als Nederlandse plattelandsbewoner nou nog een
lieveheersbeestje tegen? En wie mist ze eigenlijk?
De vraagstelling leidt tot de verkeerde
discussie en dat is al te merken aan de reacties op de column op de weblog van
Bas Haring. Men komt met al dan niet geldige argumenten waarom het beter of
verstandiger is om voor de ene soort te kiezen of voor de andere.
Dat komt al door de vraagstelling zelf. Een
van de traditionele taken van de filosoof is het zorgvuldig formuleren van de
vraag. Hier is de vraag zo geformuleerd dat er een vrijblijvende keuze tussen
soorten gemaakt kan worden. Vragen naar de relevantie van een soort lijkt dan
niet meer dan logisch. En als een soort relevanter is dan een andere, misschien
omdat die nuttiger zou zijn, dan is de keuze gauw gemaakt.
Dat er toch wat meer aan de hand is valt op
als we de vraag herformuleren; “Wat heeft u liever; we verliezen zes inheemse
soorten lieveheersbeestjes of we verliezen een niet-inheems soort
lieveheersbeestje dat eigenlijk thuishoort in Azie”. Zelfs met weinig kennis
van de natuur voel je hier al aan dat de keuze die je maakt wel eens meer consequenties
kon hebben dan je aanvankelijk dacht.
Ik veronderstel dat Bas Haring het heeft over
zes soorten lieveheersbeestjes om de vraagstelling eenvoudig te houden. In
werkelijkheid telt Nederland zo’n zeventig soorten lieveheersbeestjes,
waaronder het inmiddels verwilderde Aziatische lieveheersbeestje. Waarom zijn
er zoveel verschillende soorten lieveheersbeestjes? Omdat de natuur door middel
van evolutie tegemoet komt aan even zovele verschillende situaties. Het gaat
niet om zeventig soorten die een en hetzelfde ding doen op een en dezelfde
plek. Veel van de soorten lieveheersbeestjes leven van luizen, maar ze leven
niet allemaal van dezelfde soort luis. Ze hebben ook niet allemaal dezelfde
habitat, sommige verblijven liever in loofbomen, andere juist in naaldbomen.
Sommige soorten leven niet van luizen, maar van planten of van schimmels. Het
laten verdwijnen van een soort lieveheersbeestje kan bijvoorbeeld bij een
bepaalde boomsoort al leiden tot een plaag aan bladluizen terwijl een andere
boomsoort er geen hinder van ondervindt. Maar het introduceren van een nieuwe
soort blijft ook zelden zonder gevolgen.
De natuur bevindt zich in een niet aflatende
staat van flux, alles is in beweging, alles verandert voortdurend. Maar in die
voortgaande beweging is ook een zeker evenwicht te bemerken. Er is een zekere
samenhang terug te vinden in de natuur (het web van Indra). Het ingrijpen van
de mens op de natuur draait niet om het laten verdwijnen van een of meer
soorten (of, net zo erg, het introduceren van soorten). De discussie zou ook
niet moeten zijn of we tien of honderd of tienduizend soorten wel of niet
zouden kunnen missen. Het gaat niet om een kaartenbak met naambordjes waarvan
je er naar willekeur af en toe wat van weg gooit. Het gaat om de inbreuk die we
maken als soort op de samenhang en het evenwicht in de natuur. Biodiversiteit
(verscheidenheid aan soorten) is dan ook geen doel op zich. Biodiversiteit
vertelt vaak wel veel over de gezondheid van een natuurlijke omgeving. Hoe
eenzijdiger de soorten die zich in een omgeving bevinden hoe kwetsbaarder die
omgeving veelal is. En hoe minder leven er in mogelijk is.
Voor alle duidelijkheid; eenzijdigheid is hier
niet het tegenovergestelde van “meer soorten” of van “zo veel mogelijk soorten”. Het gaat om de
samenhang. Een weiland met dertig soorten bloemen en grassen is niet per se
gezonder dan een weiland met twintig soorten. Een weiland met alleen maar
raaigras noemen we een voetbalveld – het is ongezond voor je paard om hem daar
te laten grazen. En het zal altijd een kwetsbaar weiland blijven.
Mensen lijken al heel lang een voorkeur te
hebben voor eenzijdigheid in hun natuurlijke leefomgeving en een afkeer tegen
de veelzijdigheid van de “wilde” natuur. Misschien dat daarom het belang van
het behoud van natuurgebieden niet
altijd onderkend wordt en de noodzaak van biodiversiteit zo vaak ter discussie
wordt gesteld.
Een veel fundamentelere filosofische vraag is
of de mens het recht heeft om een keuze te maken tussen de ene soort en de
andere. De mens eigent zich dat recht wel voortdurend toe. En dat al
eeuwenlang.
Nou nog een bioloog zien te vinden die Bas
Haring uitlegt waarom hij zijn eendjes geen brood moet voeren.
Volkskrant, zaterdag 17 december 2011; column:
Is denken in soorten de nieuwe religie?
Tom Verhoeven
Auvergne, winter 2011