zaterdag 29 oktober 2011

Sint Janskruid of Jacobskruiskruid?

Op het landgoed komen twee kruiden voor die wat uiterlijk betreft gemakkelijk met elkaar te verwarren zijn. Zelfs de namen lijken enigszins op elkaar. Het ene draagt de naam Sint Janskruid en de ander Jacobskruiskruid. Het zijn allebei kruiden met bijzondere eigenschappen.

Sint Janskruid


Staat bekend om zijn geneeskrachtige werkingen. De naam is een verwijzing naar Johannes de doper, op wiens naamdag, 24 juni, in de middeleeuwen het kruid geplukt werd. Het gebruik om het kruid vooral rond die datum waarop de zon het hoogst staat is echter veel ouder. Enerzijds lijkt het kruid rond die tijd de meest geneeskrachtige bestanddelen te hebben verzameld, anderzijds gaat het ook om het moment van de zonnewende wat de plant nog meer magische krachten zou geven. De naam zou ook verwijzen naar de ridders van de Johannieter orde (ook wel de Maltezer ridderorde) die tot taak hadden om pelgrims op weg naar het heilige land te beschermen en gewonden en zieken te verzorgen. Bij die verzorging nam het Sint Janskruid een voorname plaats in.

Sint Janskruid stond al in de Griekse oudheid bekend als een kruid met heilzame werking. Ook de Griekse arts in Romeinse dienst Dioscorides beveelt de plant reeds aan als medicinaal kruid. In de middeleeuwen werd het ook gebruikt als een Fuga Daemonium, een demonen verdrijver gebruikt. Aan de zolder van huizen (of boven een afbeelding van een heilige) werden bosjes Sint Janskruid te drogen gehangen om zich te beschermen tegen kwade geesten en hekserij. Het kruid verspreid bij droging een geur van wierook die aangenaam voor god, maar afwerend voor de duivel is. Er zou een ontsmettende werking van de geur uitgaan.

Volgens een oude legende zou iemand die voor het slapen gaan op een Sint Janskruid trapte de gehele nacht door elfen wakker gehouden worden.

De signatuurleer gaat er van uit dat aan de hand van de vorm van een plant of van een deel van de plant de medische werking te herleiden valt. Zo beschrijft de zeventiende eeuwse botanicus William Cole hoe de walnoot goed zou zijn voor het hoofd, omdat de vrucht in vorm lijkt op de hersenen. Van Sint Janskruid beweerde hij dat het toepasbaar zou zijn op open wonden omdat de bladeren kleine openingen vertoonden. De signatuurleer bleek niet zonder risico en is sindsdien allang weerlegd, maar het wordt nog wel toegepast in de homeopathie en in de Chinese volksgeneeskunst.

De veronderstelde heilzame werking van Sint Janskruid op open wonden is dan ook nooit vastgesteld.
In de oudheid werd Sint Janskruid gebruikt als middel tegen spanningen, moedeloosheid en daarmee gepaard gaande slapeloosheid. Onderzoek heeft inmiddels inderdaad aangetoond dat Sint Janskruid goed werkt tegen depressiviteit.

Sint Janskruid hoort tot de hertshooiachtige, de Latijnse naam luidt; Hypericum Perforatum. De plant kan zo’n 60 – 80 cm hoog worden, heeft gele bloemen en wanneer men het blad tegen het licht aan houdt dan ziet men tal van kleine “gaatjes” zitten. Vandaar de naam perforatum (geperforeerd) – overigens gaat het niet om gaatjes, maar om kleine kliertjes in het blad.

De Franse naam Millepertuis verwijst ook naar deze gaatjes in het blad. In het Engels wordt de plant Saint John’s Wort genoemd en in het Duits Johanniskraut
Volksnamen waaronder de plant op verschillende plaatsen ook wel bekend staat zijn o.m. Jaag den duivel, Oliebloempje, duivelsdruif, kroontjeskruid, wonderkruid.

Ondanks zijn reputatie als geneeskrachtige plant kan zoals met veel geneeskrachtige middelen een overdosis Sint Janskruid ook vervelende bijgevolgen hebben. Voor vee is de plant net als bijvoorbeeld rode klaver en boekweit fototoxisch, een te grote hoeveelheid kan bijvoorbeeld bij paarden leiden tot fotosensibiliteit (overgevoeligheid van de huid voor zonlicht).

Jacobskruiskruid

De naam verwijst naar de apostel Jacobus, wiens overblijfselen begraven liggen in de kathedraal van Santiago de Compostella. Sint Jacobus is de patroonheilige voor Spanje. Volgens overlevering stichtte hij aan het begin van onze jaartelling een christelijke gemeenschap op het Iberisch schiereiland. Hij keerde terug naar Jeruzalem en werd daar met het zwaard terechtgesteld – hij geldt als de eerste christelijke martelaar. Zijn lichaam werd overgebracht naar Spanje.
Santiago de Compostella werd een plek waar pelgrims vanuit geheel Europa naar toe trokken.
Er worden meerdere mogelijke redenen aangevoerd waarom deze plant naar sint Jacobus is vernoemd. Zo zou de plant in bloei komen op zijn naamsdag, 25 juli. En de plant zou gebruikt zijn door pelgrims onderweg naar Santiago de Compostella om hun vermoeide en pijnlijke voetzolen enige verlichting te geven (het sap van de Jacobskruiskruid zou verkwikkend werken en zou ook helpen in geval van een bijensteek). Of het gaat om een verwijzing naar de vorm van het Jacobs Kruis dat diende als embleem voor de ridders van de orde van Santiago en de ridders van de orde van Sint Jacobus van het zwaard.

In tegenstelling tot Sint Janskruid is Jacobskruiskruid een composiet, elke bloem bestaat in feite uit een samenstelling van vele kleine bloemen. Het is een waardplant voor solitaire bijen als de Duinzijdebij, maar wordt ook bezocht door honingbijen. Het is voor bijen een belangrijke bron voor zowel nectar als stuifmeel. De plant vormt ook het hoofdvoedsel voor de zebrarups, de geelzwarte larve van de Sint Jacobsvlinder.
Het is een pioniersplant die het goed doet op schrale, pas omgewoelde grond. De zaden worden door de wind verspreid, maar de meeste zaden vallen slechts tot enkele meters van de moederplant.

De plant staat bekend onder verschillende namen, soms geeft de naam een indicatie voor de medicinale toepassing er van. In het Nederlands kennen we Jacobskruiskruid ook als Annebienaboompje, Grondheel, Strommel, Koebloemen, Munneke Blaade. In het Engels is het vooral bekend als Ragwort. Maar op verschillende plaatsen geeft men er ook andere namen aan: Saint Jameswort, Ragweed, Mare’s Fart, Stinking Nanny, Stammerwort, Cankerwort, Staggerwort. Op het Isle of Man staat het bekend als Cushag.

Stammerwort lijkt er op te duiden dat men ooit meende dat de plant heilzaam was tegen stotteren, Cankerwort omdat men meende dat het tegen maagzweren en kanker hielp. En Staggerwort duidt op medicinaal gebruik van de plant voor paarden die wankelen en trillen.
Er schuilt enige ironie in het feit dat een plant, gewijd aan sint Jacobus, patroonheilige van paarden, welke ooit gezien werd als heilzaam voor paarden nu zoveel ophef veroorzaakt in Nederland omdat het giftig zou zijn voor paarden. Krantenberichten melden maar liefst honderden paarden die slachtoffer van Jacobskruiskruid zouden zijn.

Jacobskruiskruid is inderdaad zeer giftig voor alle zoogdieren. Zelfs het plukken van de plant kan bij mensen al een allergische reactie te weeg brengen, ofschoon de oorzaak daarvan niet in dezelfde alkaloïden ligt die de plant bij inname zo giftig maakt. De giftigste delen van de plant zijn overigens de bloemen. Paarden eten normaliter Jacobskruid niet, het heeft een onaangename bittere smaak. Pas als een paardenweide geheel kaal gegraasd is en de paarden dus allang verweid hadden moeten worden, zullen paarden ook minder smakelijke planten eten. Uiteindelijk zelfs Jacobskruiskruid. Bij het maaien van weides kan het gebeuren dat het Jacobskruiskruid in het hooi terecht komt. Ook dan blijft de plant onverminderd giftig. Maar paarden lijken de gedroogde plant wel te willen eten. Zit er veel Jacobskruiskruid in het hooi dan wordt aangeraden om de baal af te keuren.
Voor een paard geldt dat het 3 – 10 % van zijn lichaamsgewicht aan Jacobskruiskruid op een dag naar binnen moet werken om ernstige gevolgen te kunnen hebben. Bij een paard van 700 kg spreken we dus al gauw over zo’n 20 – 70 kg aan Jacobskruiskruid. Het valt niet mee om aan zoveel Jacobskruiskruid te komen.

Dat men toch niet teveel van het Jacobskruiskruid bij het vee wil zien is ook terug te vinden in het volgende gedicht van Josephine Kermode (1852 – 1937) van het Isle of Man.
 "The Cushag"
Now, the Cushag, we know,
Must never grow,
Where the farmer's work is done.
But along the rills,
In the heart of the hills,
The Cushag may shine like the sun.
Where the golden flowers,
Have fairy powers,
To gladden our hearts with their grace.
And in Vannin Veg Veen,
In the valleys green,
The Cushags have still a place.

maandag 24 oktober 2011

Dwaaltocht in de natuur


Laatst kwam ik wat berichtjes tegen over mensen die verdwaald waren geraakt in het natuurgebied de Brecon Beacons in Wales.
Een paar jaar geleden was ik in Wales en toen viel het me al op dat het weer vrij snel kan omslaan van warm en zonnig naar regenachtig en kil. Daarbij komt dat de Brecon Beacons een groot gebied omvat dat niet overal bewoond wordt. De bergen zijn niet hoog, de hoogste is nog geen 900 meter. Maar de bergen zijn kaal, rotsachtig en geven weinig beschutting tegen de elementen. Zelfs de ervaren wandelaars voorzien van hun regenkleding en kampeeruitrusting willen er nog wel eens verdwalen. Niet zo verwonderlijk dus dat bezoekers van dit prachtige natuurgebied van de overheid het advies krijgen om hun wandeltocht goed te plannen, een routebeschrijving, kaart en kompas mee te nemen en te zorgen voor geschikte schoeisel en kleding.
Toch menen ieder jaar weer mensen dat ze die adviezen kunnen negeren. Ze trekken het gebied in gekleed in een korte broek, t-shirt en zomerse schoenen. En dan komt het maar al te vaak voor dat deze onvoorbereide wandelaars afwijken van de reguliere paden, dat ze afstanden verkeerd inschatten en eerder vermoeid raken dan ze hadden verwacht, dat ze er niet aan hebben gedacht water of voedsel mee te nemen. En als dan het weer omslaat en er dichte mist opkomt dan realiseren ze zich te laat dat ze zijn verdwaald.

Het komt jaarlijks zo vaak voor dat mensen verdwalen in dit gebied dat er inmiddels meerdere verenigingen van vrijwillige reddingswerkers ontstaan zijn – er zijn zelfs meer van deze reddingsbrigades voor de Brecon Beacons dan voor de nabij gelegen kust. De reddingbrigades krijgen bij het zoeken naar verdwaalde wandelaars ondersteuning van de lokale bevolking, de politie en van de RAF, die van twee verschillende vliegbasissen helikopters inzet om te zoeken en eventuele slachtoffers per helikopter naar een ziekenhuis te vervoeren. 

Hoe komt het nu dat zoveel mensen elk jaar weer de informatie die ze krijgen via folders, boeken, websites en van de boswachters persoonlijk achteloos terzijde schuiven? Gaat het om een inschattingsfout van deze mensen? Of gaat het om een veranderde cultuur?

Er is een tijd geweest dat we gebieden als de Brecon Beacons, maar ook bijvoorbeeld de Nederlandse Veluwe en de Peel vanzelfsprekend links lieten liggen omdat iedereen zich bewust was van de gevaren in dergelijke gebieden. Tegenwoordig vinden we dat dit soort gebieden voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Het natuurgebied krijgt meer en meer de bestemming van recreatiegebied.

Dat staat geregeld op gespannen voet met het behoud van datzelfde gebied voor de oorspronkelijke bewoners die vaak gelaten moeten toe zien hoe recreanten ongewild met hun mountainbikes en crossmotors hun vee opjagen, hoe hun hekken open gelaten worden door passerende wandelaars en hoe loslopende honden achter hun schapen aan gaan.  
Tegelijkertijd verstoort dit recreatieve gedrag van de bezoekers de natuur zelf. Het is moeilijk om niet te zeggen onmogelijk om een balans te vinden tussen de behoeftes van de natuur zelf en de mens als consument. In de regel zien we dat de natuur het onderspit delft, waarbij veel van wat we nu juist zo bijzonder en waardevol aan zo’n gebied vinden onherroepelijk verloren gaat. 

Hier in de Monts Madeleine komt het niet zo vaak voor dat wandelaars echt verdwalen. Deze zomer hoorde ik dat in de omgeving een vrouw in de bossen verdwaald was geraakt en na vijf dagen gezond teruggevonden werd. Het is een uitzondering.
Natuurlijk zien we hier verder dezelfde problemen met recreanten als elders; stoken van een open vuurtje in het bos, weggooien van brandende sigarettenpeuken, afval achterlaten op het veld, verzuimen hekken achter zich weer te sluiten of, bijna net zo vervelend, hekken keurig netjes dicht doen die nu juist open moeten blijven staan.

Geo Caching
Wonderlijker was een evenement dat draaide om Geo Caching. Het is een vrij nieuwe vrijetijdsbesteding die onschuldig genoeg gaat om het vinden van verborgen kastjes (cache) waarin zich een object vind dat je mee kunt nemen in ruil voor het plaatsen van een eigen object, zoals een bij het touristenbureau verkrijgbare munt. Een soort schatzoeken dus, waarbij niet alleen gebruik wordt gemaakt van een kaart, maar ook van het internet en een GPS om de gezochte “cache” te vinden. Ik kende Geo Caching eigenlijk alleen als een individuele vrijetijdsbesteding, dit was voor het eerst dat ik letterlijk honderden mensen door het dorp, over de weg en in de bossen zag dwalen met hun ogen gericht op de GPS of de draagbare computer. Ze leken nauwelijks ergens anders oog voor te hebben en menige automobilist moest inhouden om een aanrijding met zo’n groepje schatzoekers te voorkomen. Niet iedereen leek echt gekleed op een zoektocht in de bossen en bergen, de maand  oktober wil nog wel eens verrassend wisselend weer geven. Maar sommigen daarentegen leken zich wel degelijk terdege op een lange speurtocht in de bossen  te hebben voorbereid, ze waren voorzien van stevige legerkistjes en gekleed in legergroen of zelfs in camouflagetenue.
Met enige verbazing zien we hen de bossen intrekken, dankzij hun kleding zijn ze al gauw niet meer te zien. Dit is de tijd van het jaar dat we zelf een oranje hesje bij ons hebben voor in de bossen en we zelfs de honden voorzien van een fel-oranje halsband. We willen goed zichtbaar zijn in de bossen om ongelukken te vermijden. We noemen deze tijd van het jaar ook wel; het Jachtseizoen.

Tom Verhoeven

Auvergne, herfst 2011



zondag 23 oktober 2011

Houtril


Een houtril of ook wel takkenwal of houtwal is een afscheiding in het land gemaakt van takken en hakhout.

De houtril die we nu aanleggen is bedoeld om de toekomstige bijenstal af te schermen van de honden en paarden. En van eventuele tweevoetige bezoekers.

In het bos vormt de houtril vaak een afscheiding tussen verschillende percelen. Soms is de houtril dan weinig meer dan een langwerpige losjes gestapelde berg snoeiafval. In de loop van de tijd zal zo’n stapel takken vanzelf vergaan en dan een kleine ophoging in het landschap vormen. Zo’n uit verteerd hout ontstane ophoging bevat goede voedzame grond waarop desgewenst een heg geplant kan worden.

Een andere manier is om de houtril wat meer structuur te geven door een duidelijke lijn te volgen en waar nodig steunpalen te plaatsen. Doordat het hout geleidelijk vergaat zakt de stapel elk jaar een beetje. Om de afscheiding te behouden moet er daarom jaarlijks weer wat snoeihout bovenop gestapeld worden.

Het is een natuurvriendelijke manier van het verwerken van snoeiafval. Het levert een goedkope en fraaie afscheiding op die tegelijkertijd dient als windvanger.

Een ander belangrijk voordeel is dat er op de houtril allerlei dieren afkomen; veel insecten die mee zullen werken aan het verteringsproces, vlinders en wilde bijen die er de winter zullen doorbrengen, vogels zoals merels, roodborstjes, heggenmus en winterkoninkje zullen er een schuilplaats vinden en er soms willen nestelen, kleine zoogdieren zoals muizen en egels zullen er een onderkomen vinden of er fourageren, wezels zullen er willen jagen, slangen, salamanders en padden zullen er overwinteren.

De houtril zal vanzelf begroeid worden door wilde bosrank, kamperfoelie, egelantier, klimop, braam en framboos. Ook daar zullen weer bijen en vlinders op af komen.

Door de aanleg van de houtril ontstaat bovendien een omsloten plek waar je in het gras kunt liggen om er in de warme zon temidden van de geur van wilde tijm ongestoord een middagslaapje te houden.

Tom Verhoeven 
   

maandag 10 oktober 2011

Herfsttijloos


Botanie heeft al sinds mijn  jonge jaren mijn interesse – een van de eerste planten die ik in mijn kamer tot bloei zag komen was herfsttijloos. Het is een bolgewas die tot bloei komt zonder wortel- of bladvorming. Gewoon op een schoteltje zetten in de vensterbank en in korte tijd is er een mooi lila-kleurig bloempje te zien dat veel weg heeft van een crocus. Aan die manier van bloeien heeft het ook de naam “bloot juffertje” te danken of zoals ze in Engeland genoemd worden “naked ladies”.

De Latijnse naam is Colchicum Autumnale. De naam Colchicum is waarschijnlijk een verwijzing naar de landstreek Colchis, Georgie, nabij de zwarte zee, waar de plant voor het eerst aangetroffen zou zijn. Algemeen wordt aangenomen dat herfsttijloos zijn oorsprong in het middellandse zeegebied heeft, maar de plant wordt als inheems beschouwt in vrijwel geheel Europa. In Nederland hoort het tegenwoordig tot de bedreigde plantensoorten.


De eerste keer dat ik hier in de herfst over het veld van Epona (de paardenweide)liep trof ik er al enkele exemplaren nabij de beek. Dit jaar zag ik ze verspreid over vrijwel het gehele veld. Na de bloei is er geruime tijd niets te zien, pas in het voorjaar verschijnt het blad en het zaaddoosje aan een stengel. In een tijd dat kinderspeelgoed nog veel in de natuur gevonden werd, werden de zaaddozen met stengel en al verzameld en gedroogd aan kleine kinderen gegeven. Een leuk rammelaartje! Maar niet zonder gevaar – herfsttijloos is uiterst giftig voor mens en dier. Voor een kind kunnen vier, vijf zaden al dodelijk zijn. 

De Griekse botanicus Pedanius Dioscorides (40 – 90 AD), lijfarts van Nero, trok als arts met de romeinse legers mee door het Middellandse zeegebied en verzamelde er inheemse planten en beschreef hun medische werking. Zijn werk, dat bekend werd onder de Latijnse titel De Materia Medica,  werd in vijf delen gepubliceerd in het Grieks, Latijn en Arabisch, met een beschrijving van bijna 600 planten waaronder de herfsttijloos. Eeuwenlang gold het werk van Dioscorides als het standaardwerk voor de botanicus en de kruidenverzamelaars. Reeds in de tijd van Dioscorides was men bekend met de giftige werking van herfsttijloos, het werd daarom ook wel Colchicum Strangulatorium genoemd. 

De giftige stof in herfsttijloos is colchicine, dat zich in de gehele plant maar vooral in de bloemen en zaden bevind. Twintig milligram, 15 zaden, kunnen al dodelijk zijn. De eerste klinische tekenen van vergiftiging doen zich enkele uren na inname voor en bestaan uit onpasselijkheid, hevig braken en (soms bloederige) diarree. Uiteindelijk leidt dit tot verlamming van het centrale zenuwstelsel (ademstilstand, hartstilstand), het slachtoffer krijgt het gevoel dat hij stikt.
De symptomen van colchicine vergiftiging lijken op die van arsenicum vergiftiging. Er is geen tegengif bekend.

Colchicine werd reeds in de middeleeuwen gebruikt als (pijnstillend) middel tegen jicht en zou ook baat hebben bij reuma, waterzucht, syfillis en sommige huidaandoeningen. Voor medische toepassing is de breedte echter beperkt, men bereikt al snel een toxische dosis.

De bekendste toepassing van colchicine is misschien wel bij het kweken van nieuwe plantenrassen, zogenaamde polyploide planten.

Op mieren lijkt het gif geen uitwerking te hebben, zij verzamelen de zaden als voedsel en zorgen daarmee tegelijkertijd voor de verspreiding van de zaden van herfsttijloos.

Paarden grazen gewoonlijk om de planten heen. Dan is het toch even schrikken als je de merrie Cleo ineens een hap bloemen van de herfsttijloos ziet nemen. Gelukkig is het haar om het gras te doen, de bloemen van de herfsttijloos  druipen onbeschadigd uit haar mondhoeken.

Tom Verhoeven

Herfst 2011
.        

zaterdag 8 oktober 2011

Nemeton

Soms is het lastig een leeftijd te plakken aan een herinnering.  Het ventje op de foto in zijn nieuwe cowboy-pak herken ik wel, ik ben het zelf. Maar hoe oud was ik toen? Een jaar of zeven – acht misschien. De foto is gemaakt achter het vakantiehuisje dat mijn ouders voor de zomervakantie hadden gehuurd. We kwamen wel vaker in dit door zandverstuivingen licht heuvelende bosgebied en ik kende de omgeving rond het huisje goed. Ofschoon ik me aan enkele ouderlijke regels diende te houden; “niet verder dan die boerderij en niet verder dan dat pad en die boom”, mocht ik er in mijn eentje vrij rondzwerven. Op een van mijn zwerftochten zag ik een kat lopen met enkele jongen. Nieuwsgierig zette ik de achtervolging in. De jonge katjes was ik al snel kwijt, maar de moederkat bleef telkens stilzitten alsof ze op me wachtte. Al gauw kwam ik op terrein waar ik niet eerder was geweest. Hier stonden de bomen en struiken dichter op elkaar, sommige hadden hinderlijk lange doorns en de naalden van de sparren zouden ook een belemmering hebben gevormd om verder te gaan, ware het niet dat mijn cowboy-pak voorzien van namaakleer me veel bescherming bood. De kat bleef telkens net buiten mijn bereik, ze zat nu bij wat de enige doorgang tussen de struiken en bomen leek. Kruipend en sluipend probeerde ik dichterbij te komen en telkens deed ze een paar stapjes verder om dan weer rustig op me te wachten. Al kruipend had ik de doornstruiken achter me gelaten, hier groeiden alleen maar sparren en er drong weinig licht door heen. Maar voor me uit zag ik wel licht, het bleek een kleine open plek te zijn begroeid met mos en heel fijn gras. De open plek vormde een kom en languit op mijn rug liggend kon ik door de boomtoppen de blauwe lucht zien. Het was er stil – geen geluiden van mensen of verkeer. Slechts de ruisende wind, een enkele voorbij komende vogel, het kraken van de bomen, de geur van het gras, het vallen van een dennenappel…

Ik weet niet hoe lang ik er heb gezeten. Lang. Op een plek als deze lijkt tijd een andere betekenis te krijgen.
In de jaren dat we er op vakantie gingen ben ik er nog vaak terug gekeerd.  

Ooit deed ik nog wel eens pogingen om uit te leggen wat ik toen op die plek meemaakte en hoe die ervaring de toetssteen van veel volgende ervaringen werd. Maar ik kwam maar weinig mensen tegen die me begrepen of zelfs maar enigszins herkenden waar ik het over had.

De kelten hadden een naam voor zo’n plek: Nemeton.
Het begrip nemeton vinden we nog terug in de oude namen van sommige met name Franse, Spaanse en Britse steden. De huidige hoofdstad van de Auvergne, Clermont – Ferrand, vindt zijn oorsprong in de Gallo – Romaanse tijd. Toen droeg het de naam Augusto Nemeton, genoemd naar de eerste romeinse keizer aan wie er in die stad een heiligdom was gewijd..


Nemeton is de plek waar een ieder die er voor open staat de immensheid van de natuur zelf kan ervaren, zich een weet met de natuur, met het goddelijke van de natuur. Oorspronkelijk is het een open plek in het bos, met een bijzondere boom, een indrukwekkende rots of een waterval. Het is een sacrale plek midden in de natuur. Later werden er ook tempels of schrijnen met het woord nemeton aangeduid.    
De Auvergne is vernoemd naar de kelten die hier vroeger woonden en leefden. Zij noemden zichzelf de Arverni; het volk van de nemeton van Arvernus. De naam van deze Keltische god verwijst naar een heilige boom die in het Frans vergne of verne genoemd wordt. De Nederlandse naam van de boom is els of zwarte els (Alnus Glutinosa). De nemeton van Avernus zal ongetwijfeld hebben bestaan uit een kring van zwarte elzen, met mogelijk een grote, oude zwarte els als het centrale punt van aandacht.
In of voor zo’n nemeton hielden de keltische druiden hun riten. Krijgers vonden er hun moment van bezinning vlak voor de strijd en het volk vereerden er hun goden of baden er voor een goede oogst.

Hier in de bossen en bergen van Auvergne heb ik een aantal plaatsen aangetroffen waarvan het bekend is dat ze ook in de keltische tijd als nemeton dienden. Er zijn ook een paar verborgen plekken temidden van de bossen die ik als mijn eigen nemeton beschouw, een plek waar ik net als toen in de Veluwse bossen, me zelf niet alleen ervaar als deel van de natuur, maar er in opgaand. De zang van de vogels, de roep van de reebok, de kreet van de havik, de uil die ik niet zie, maar langs me voel vliegen, het geluid van de bladeren die neervallen, de geur van mos, hier voel je, ruik je, proef je dat de natuur om je heen resoneert.
  

Tom Verhoeven
Auvergne, herfst 2011