Het is bevreemdend
om herinneringen te hebben aan plekken die niet langer bestaan. In Amsterdam
heb ik in een wijk gewoond die in zijn geheel is gesloopt en herbouwd. Ik weet
er moeiteloos alles nog te vinden, maar het is er niet meer. De oude straten
zijn verdwenen, de huizen zijn weg. Mijn slaapkamer is er niet meer, het balkon
waarop ik zo vaak heb zitten lezen is weg, de box waar mijn koga myata stond
bestaat niet meer, zelfs mijn fietsroutes naar het rietveld en de polders zijn
verdwenen. Ik weet mijn weg in iets dat niet bestaat.
Zo ook
Beltgraven. Het vakantieoord Beltgraven bestond sinds de jaren vijftig tot begin
jaren tachtig. Het heeft er een tijdje verlaten bij gelegen tot er sloop- en
graafmachines verschenen, de oude vakantiehuisjes gesloopt werden en er nieuwe
vakantievilla’s in een nieuw landschap gebouwd. Het is nu een Landal
vakantiepark. Het enige dat nog herkenbaar is is de weg naar de ingang. Maar
als je het terrein oploopt en zoekt naar het vertrouwde pad naar een van je
favoriete huisjes dan blijkt het verdwenen. Waar bomen horen te staan is een
open plek, er is geen heuveltje meer waarachter je je kan verstoppen, het
sparrenbosje waarachter zich dat stille met mos begroeide plekje bevond van
waaruit je allerlei dieren kon bespieden is weg. De krentenboompjes kan ik niet
meer terugvinden.
Mijn
herinneringen kunnen niet langer geplaatst worden in een situatie, spelen niet
langer af op een bestaande plek. Zit er nog verschil tussen herinnering en
fantasie? Ik heb nog veel weet van wat ik daar heb meegemaakt, en er zijn ook nog
een paar foto’s overgebleven, maar had het ook niet een verhaal geweest kunnen
zijn dat iemand anders me ooit vertelde?
Het vertrek
Aan de Prins
Hendrikkade bij het Oosterdok lag het koopvaardij opleidingsschip de Pollux.
Daar was er een ruim parkeerterrein waar de bussen op zaterdag op ons stonden
te wachten. De bussen hadden op de voorruit een markering zodat je wist welke
je moest hebben. De koffers en de fietsen werden in een grote vrachtwagen
geladen. In het begin had mijn vader nog wel eens de neiging om toe te zien op
het laden van de fietsen en koffers. En hij was tot ergernis van de jongens die
de wagen laadden niet de enige die een oogje in het zeil wilde houden.
Beroepsvervorming van mannen voor wie het laden en lossen van schepen een
ambacht was.
De rit naar de
Veluwe was een groot avontuur. De reis leek heel lang te duren en ik bleef
gedurende de hele rit kijken of ik de bossen in de verte al zag liggen. Als we
dan eindelijk bij de bossen kwamen en de bus voor de binnenwegen koos zat ik op
het puntje van mijn stoel. Nog hoor ik in gedachten de takken van de bomen de
bus raken. En als dan de bus over de kampweg het recreatie oord Beltgraven
binnenreed voelde het alsof ik thuis kwam. Uit de bus stappend was er ineens de
geur van het bos. We namen onze jassen en tassen mee en wandelden vervolgens
over zandpaden, kaart van het terrein in de hand, naar het huisje.
De koffers werden
met een trekker lang sgebracht. Er liepen wat mannen mee die keken op het
kaartje dat aan de koffers hing voor de naam van het huisje en de koffers
werden aan de rand van het pad van het huisje neer gezet. Sommige huisjes
stonden vlakbij het pad, voor de meer afgelegen huisjes waar wij voor kozen
moest vaak wat meer gelopen worden.
De huisjes
Alle huisjes
hadden een naam die te maken hadden met een schip. Onze voorkeur; Kompas of Kraaiennest.
Allebei nogal
afgelegen huisjes. Naar huidige begrippen waren het eenvoudige en vrij kleine
huisjes. De huiskamer diende tevens als ouderlijke slaapkamer door het naar
beneden klappen van een tweepersoonsbed. Er waren twee kleine kamers zonder
verlichting waar een stapelbed stond. Mijn broer en ik sliepen in een van die
kamers, het andere kamertje diende als opslag voor de koffers.
In de huiskamer
stond een tafel waaraan vier personen konden plaatsnemen. Als je arriveerde dan
stond er op die tafel altijd een bosje bloemen, bij wijze van welkom
achtergelaten door de vorige bewoners. Er stond een potkachel aan de zijkant en
we hadden een lamp. Een gaslamp die verbonden was aan de gasfles die onder het
aanrecht in de keuken stond. Het keukentje bevond zich aan de achterzijde van
het huisje en daarnaast was er een betonnen doucheruimte. Ik kan me zelfs geen
tegels op de vloer herinneren. Voor het huis was een terrasje waar we konden
zitten in grote uitklapbare strandstoelen, het soort stoelen waar je iedere
keer weer een gevecht mee hebt om ‘m in- en uit elkaar te klappen, maar die wel
lekker zitten. Achter was er een overdekte plek voor de fietsen. Een van eerste
taken van de kinderen was het verzamelen van “eikels”, ons woord voor
dennenappels. Deze kwamen in die overdekte plek te liggen, waar ze konden
drogen. Mijn vader gebruikte ze om de potkachel mee aan te maken. Werkte
perfect.
Het scheerhuisje
Dit was het enige
huisje met elektriciteit. Je kon je scheerapparaat in een van de stopcontacten bij de spiegels aansluiten om
je te scheren. Het was het dagelijkse loopje van mijn vader. De plek waar hij
zijn collega’s tegen kwam die vaak tegen zijn zin over het werk begonnen. Hij
wilde juist even niet denken aan werk en praten over regels en rechten. Even
geen vakbondsman zijn.
Marktkramen
Niet ver van de
ingang bevonden zich een rijtje geheimzinnige houten schuurtjes. Er zaten
luiken voor en als kind kon ik niet bedenken wat dit voor huisjes waren. Het
bleken marktkramen te zijn. Elke week kwam daar of een groenteboer of een
eierboer zijn waar uitstallen. Soms waren er meerdere handelaren tegelijkertijd
en dan was het echt een kleine gezellige markt.
Vlak daarbij was
ook de opslag van de gasflessen. Was een gasfles leeg, dan kon je hem met het
daarvoor bedoelde karretje naar de opslagplek rijden en omruilen voor een
volle. Er was geen beheerder, dus het omruilen moest je zelf doen. En het
opnieuw aansluiten van de fles op het fornuis en geiser deed je ook zelf.
De kantine
Zo noemden we het
recreatiegebouw. In de grote zaal was een buffet waar je terecht kon voor een
kop koffie of frisdrank, waar ansichtkaarten te koop waren en souvenirs. Er was
een ruim terras waar je buiten kon zitten, met een groot plein waar je
badminton kon spelen. Op dat terras heb ik voor het eerst koude chocolademelk
uit een flesje en de eerste cassis gedronken. In het recreatiegebouw werd op zaterdagavond
een film vertoond of er werd een Bingo avond georganiseerd. Op een dag was er
ook een dansvoorstelling op het plein voor de kantine; folkloristische dansen.
Aan het eind kon iedereen meedoen. Tijd voor jongetjes als ik om me uit de
voeten te maken, maar tot mijn verbazing deed mijn moeder enthousiast mee. Dit
waren de dansen waar ze mee was opgegroeid.
Bij de kantine
hoorde ook een keuken. Als je op zaterdag aankwam dan kon je voor het hele
gezin een warme maaltijd bestellen. Bij het ophalen kreeg je dan een rek met
een stapeltje pannen mee. De eerste afhaal-maaltijd van mijn leven.
Dan was er een
plek enigszins verborgen waar af en toe een groot vuur werd aangelegd.
Dat vuur maakte
grote indruk op me, maar van wat er zich daar nog meer afspeelde heb ik geen
herinneringen meer.
Er was een
speelplek met een draaimolen, een schommel en een klimrek. Er was ook een
pierebad. Met veel watertorren er in! Alleen die watertorren al waren reden
genoeg om vaak in en rond het bad te vertoeven.
Het gebouw van de
beheerder.
De heer de Graaf
was aangesteld als de beheerder van Beltgraven. In mijn herinnering ben ik
slechts twee keer in zijn kantoortje geweest. De eerste keer omdat ik een
kommetje gebroken had en mijn moeder een nieuwe kwam aanschaffen. En jaren
later toen ik samen met mijn broer een fietstocht maakte en we besloten om op
Beltgraven te kamperen. Toen bleek de heer de Graaf bij het inschrijven een heel aardige man, die
zich zelfs mijn moeder nog herinnerde, maar in mijn jongere jaren was ik altijd
een beetje bang voor hem.
De paden waren van
oudsher zandpaden. Maar het laatste jaar dat we er verbleven waren er op de
zandpaden puin gestrooid, een soort grove slakken zoals van de hoogovens. Op
den duur zouden die door de wekelijkse trekkers wel een keer stuk gereden
worden en dan een laagje vormen bovenop het zand. Het idee zal zijn geweest dat
het de modderpoelen bij aanhoudende regen zou voorkomen. Maar het liep
ongemakkelijk en voor de kinderen was rennen gevaarlijk, als ze een keer struikelden
dan lagen ze helemaal open.
Zo bedacht men
ook op een keer om een deel van het bos af te zetten met prikkeldraad. Kinderen
die al spelend van de paden afdwaalden en door het bos renden zagen het
prikkeldraad niet en liepen lelijke verwondingen op in het gezicht.
Vakantie
In die tijd
duurde een vakantie verblijf op Beltgraven een week, hooguit twee weken. Meer
vakantiedagen had mijn vader niet. Het was de enige gelegenheid van het jaar
waar we met onze vader konden voetballen of met onze beide ouders badminton
speelden. Soms leerden we een nieuw spel of kochten mijn ouders speelgoed
speciaal voor tijdens de vakantie. En we fietsten veel in de omgeving of
maakten wandelingen door de omringende bossen.
Maar het
aller spannendst waren toch wel de lange zwerftochten die ik alleen of met mijn
broer maakten. Een tijd lang wisten onze ouders niet hoe ver we wel niet
afdwaalden in het bos. Toen ze tijdens een gezamenlijke wandeling er achter
kwamen dat we veel plekken die voor hun nieuw waren al kenden waren ze
uiteraard bezorgd. “Zover weg kan ik jullie zelfs niet meer horen”, zei mijn
vader. Kort daarop kregen we ieder een scheidsrechtersfluitje. We mochten er
niet op fluiten volgens mijn vader, tenzij we hem nodig hadden of verdwaald
waren. En een derde fluitje was voor hem, als hij floot betekende het; meteen
thuis komen! Dit bleek in de praktijk goed te werken.
Tijdens die
zwerftochten leerde ik de bossen steeds beter kennen, ik zag allerlei dieren en
planten die ik in de stad natuurlijk nooit te zien kreeg. Mijn interesse in de
natuur is tijdens die vakanties op Beltgraven gewekt en sindsdien heb ik altijd
terug verlangd naar dat zwerven door de bossen. In de loop der jaren bestonden
de meeste van mijn vakanties uit tochten door de natuur, soms te voet, vaker
nog op de fiets. En ik denk zelfs dat de beslissing om in de Auvergne te gaan
wonen voor een deel bepaald is door mijn jeugdervaringen in Beltgraven.
Tom Verhoeven
Auvergne, lente
2012