NRC next checkt publiceert
op 18 september een artikeltje over bijen. Uitgangspunt is een uitspraak die toegekend
wordt aan Albert Einstein (volgens anderen aan Rudolf Steiner); “Als de bij uitsterft,
dan volgt de mensheid in vier jaar”.
Het is voor zover
ik weet geen citaat uit een van zijn publicaties maar wellicht een mening die hij
uitsprak in aanwezigheid van iemand met een vlotte pen. Sindsdien is de uitspraak een beetje een
eigen leven gaan leiden en schijnen de meningen te verschillen over het aantal
jaren dat de mensen nog te gaan hebben na het verdwijnen van de bij.
Aanvankelijk had iedereen het over vier jaar, maar tegenwoordig zie ik
publicaties die vijf jaar, tien jaar vermelden of zoals hier NRC Next 2 jaar.
Persoonlijk
meende ik altijd dat de uitspraak overdrachtelijk bedoeld was. Einstein gaf
uitdrukking aan de samenhang tussen mensen en bijenwereld. De een kan niet
zonder de ander. Ik denk niet dat Einstein
daarbij een specifieke bij mee in gedachten had, maar zoals we dat in alledaags
taalgebruik bedoelen duidde op de bijen als geheel.
Dat maakt de
opdeling die gemaakt wordt in het artikel al een beetje eigenaardig. Een hommel hoort net als alle andere bijen
tot de familie der bijen (Apidae). Ook de wilde bij is gewoon een bij.
In het artikel wordt terloops
gesuggereerd dat er weinig onderzoek is gedaan naar de bijen, “naar de wilde bij
is nog minder veel minder onderzoek gedaan”. Dit is feitelijk niet juist, de bij
is het meest onderzochte insect dat we kennen. Het punt is dan ook niet zozeer
dat we te weinig afweten van de bij of dat er te weinig onderzoek gedaan wordt
naar de bij, als wel dat we geconfronteerd worden met een opeenhoping van
problemen die we in het verleden niet kenden. Die problemen zijn alleen nog
maar aan het toenemen – denk bijvoorbeeld aan de Aziatische hoornaar die
Nederland nadert. En voor de meeste problemen geldt dat we er of geen adequate
oplossing voor hebben of dat we niet kiezen voor die oplossing, zoals stoppen
met het maaien van bermen en andere plekken waar wilde planten een kans krijgen
of het stoppen van het overdadige gebruik van insecticiden.
Zonder
uitzondering kampen alle bijensoorten met grote problemen. De suggestie dat het
probleem met bestuiving van gewassen opgelost kan worden door andere bijen in
te zetten is per definitie onzin. De honingbij is de meest veelzijdige en
effectieve bestuiver. Indien de temperatuur gunstig is kan de honingbij al actief
gezien worden vanaf februari -maart. Dan is er nog lang geen wilde bij in
beeld. De honingbij is bovendien
effectief door de grootte van elk volk. Een bijenkast bevat gemakkelijk 30.000
honingbijen, vaak zijn het er veel meer. Dat maakt het bestuiven van grote
percelen met fruitbomen of –struiken een stuk eenvoudiger dan wanneer we zouden
moeten werken met hommels, of
wanneer we afhankelijk zouden zijn van wilde bijen die solitair leven.
Hoe veelzijdig
ook, de honingbij blijkt toch voorkeuren te hebben in de keuze van bloemen. Zo
vliegt de honingbij niet op de bloemen van tomatenplanten. De hommel
daarentegen wel. Maar dat betekent niet dat we het kunnen veralgemeniseren naar
“kasgroenten worden bestoven door hommels die dat beter doen”. Wilde bijen hebben net als vlinders overigens
vaak een nog veel specifiekere voorkeur. Zo vliegen sommigen uitsluitend op
composieten, goed voor de zonnebloemen, niet zo goed voor de aalbessen. En dan
zijn er de echte specialisten; zij vliegen slechts op een soort bloem. De
klokjesbij vliegt zoals de naam al aanduid, alleen op de campanula en zal
eerder uitsterven dan te vliegen op een appel of een citroen.
We weten dat
bijna 80% van de wereldvoedselgewassen afhankelijk zijn van dierlijke
bestuivers. Dat zijn niet altijd bijen of meer specifiek honingbijen – er bestaat
bijvoorbeeld een vleermuis die bloemen bestuift. Alleen komt dat soort vleermuizen
niet voor in Nederland of elders in Europa. Hier zijn we toch echt afhankelijk van insecten
zoals de honingbij, de wilde bij, de hommel, vlinders, etc. Dat het met de vlinders niet goed gaat mag als
algemeen bekend worden veronderstelt.
Ruim zestig procent van de Nederlandse wilde bijen is zeldzaam geworden
of inmiddels uitgestorven. En ook de hommel blijkt het heel moeilijk te hebben.
Zeker als we het
omslaan naar gewicht dan zouden we kunnen argumenteren dat de hoofdmoot van de
gewassen die ons voedsel leveren niet bestoven wordt door bijen. Maar dat zou
een drogredenering zijn. Natuurlijk als we naar onze maaltijd kijken dan is het
hoofdbestanddeel pasta of rijst,
producten die voortkomen van planten die gebruik maken van windbestuiving. Maar dat maakt de andere bestanddelen niet minder
belangrijk; zoals groenten, fruit of de olie die gebruikt wordt als dressing of
om mee te bakken of braden. Al deze producten zijn afkomstig van door bijen bestoven planten en
zijn essentieel voor ons. Het zijn juist deze producten die ons als mens van mineralen
en vitaminen (en nog veel meer) voorziet. We kunnen niet leven van pasta of
rijst alleen.
Het artikel dat
veel te eenzijdig informeert en geschreven is door iemand die zelf geen enkele
ervaring met bijen heeft (imkeren zou een verplicht vak op school moeten
worden) stevent af op een conclusie die de stelling waar het artikel mee begon
als onwaar bestempelt.
Maar dat is
eigenlijk niet zo relevant. De conclusie die daar voor genoemd wordt is waar
het in feite om gaat:
”Op de vraag of
het volledig uitsterven van de bijen een ramp zou zijn voor de
wereldvoedselvoorziening is het antwoord ‘ja’. De productie zou naar schatting
met 10 procent teruglopen, wat op veel plekken in de wereld tot schaarste zou
leiden. Bovendien zou de variatie in het voedselaanbod flink afnemen, omdat
groente en vooral fruit voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van
bestuiving door bijen”.
Tom Verhoeven
Auvergne, herfst 2012
Artikel: NRC Next,
Next checkt, als de bij uitsterft volgt de mens binnen twee jaar, door Wilmer
Heck. 18 september 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten