donderdag 20 september 2012

Als de bij sterft volgt de mensheid binnen vier jaar...


NRC next checkt publiceert op 18 september een artikeltje over bijen.  Uitgangspunt is een uitspraak die toegekend wordt aan Albert Einstein (volgens anderen aan Rudolf Steiner);  “Als de bij uitsterft, dan volgt de mensheid in vier jaar”.
Het is voor zover ik weet geen citaat uit een van zijn publicaties maar wellicht een mening die hij uitsprak in aanwezigheid van iemand met een vlotte pen.  Sindsdien is de uitspraak een beetje een eigen leven gaan leiden en schijnen de meningen te verschillen over het aantal jaren dat de mensen nog te gaan hebben na het verdwijnen van de bij. Aanvankelijk had iedereen het over vier jaar, maar tegenwoordig zie ik publicaties die vijf jaar, tien jaar vermelden of zoals hier NRC Next 2 jaar.
Persoonlijk meende ik altijd dat de uitspraak overdrachtelijk bedoeld was. Einstein gaf uitdrukking aan de samenhang tussen mensen en bijenwereld. De een kan niet zonder de ander.  Ik denk niet dat Einstein daarbij een specifieke bij mee in gedachten had, maar zoals we dat in alledaags taalgebruik bedoelen duidde op de bijen als geheel.
Dat maakt de opdeling die gemaakt wordt in het artikel al een beetje eigenaardig.  Een hommel hoort net als alle andere bijen tot de familie der bijen (Apidae). Ook de wilde bij is gewoon een bij.
In het artikel wordt terloops gesuggereerd dat er weinig onderzoek is gedaan naar de bijen, “naar de wilde bij is nog minder veel minder onderzoek gedaan”. Dit is feitelijk niet juist, de bij is het meest onderzochte insect dat we kennen. Het punt is dan ook niet zozeer dat we te weinig afweten van de bij of dat er te weinig onderzoek gedaan wordt naar de bij, als wel dat we geconfronteerd worden met een opeenhoping van problemen die we in het verleden niet kenden. Die problemen zijn alleen nog maar aan het toenemen – denk bijvoorbeeld aan de Aziatische hoornaar die Nederland nadert. En voor de meeste problemen geldt dat we er of geen adequate oplossing voor hebben of dat we niet kiezen voor die oplossing, zoals stoppen met het maaien van bermen en andere plekken waar wilde planten een kans krijgen of het stoppen van het overdadige gebruik van insecticiden.
Zonder uitzondering kampen alle bijensoorten met grote problemen. De suggestie dat het probleem met bestuiving van gewassen opgelost kan worden door andere bijen in te zetten is per definitie onzin. De honingbij is de meest veelzijdige en effectieve bestuiver. Indien de temperatuur gunstig is kan de honingbij al actief gezien worden vanaf februari -maart. Dan is er nog lang geen wilde bij in beeld.  De honingbij is bovendien effectief door de grootte van elk volk. Een bijenkast bevat gemakkelijk 30.000 honingbijen, vaak zijn het er veel meer. Dat maakt het bestuiven van grote percelen met fruitbomen of –struiken een stuk eenvoudiger dan wanneer we zouden moeten werken met hommels, of wanneer we afhankelijk zouden zijn van wilde bijen die solitair leven.
Hoe veelzijdig ook, de honingbij blijkt toch voorkeuren te hebben in de keuze van bloemen. Zo vliegt de honingbij niet op de bloemen van tomatenplanten. De hommel daarentegen wel. Maar dat betekent niet dat we het kunnen veralgemeniseren naar “kasgroenten worden bestoven door hommels die dat beter doen”.  Wilde bijen hebben net als vlinders overigens vaak een nog veel specifiekere voorkeur. Zo vliegen sommigen uitsluitend op composieten, goed voor de zonnebloemen, niet zo goed voor de aalbessen. En dan zijn er de echte specialisten; zij vliegen slechts op een soort bloem. De klokjesbij vliegt zoals de naam al aanduid, alleen op de campanula en zal eerder uitsterven dan te vliegen op een appel of een citroen.   
We weten dat bijna 80% van de wereldvoedselgewassen afhankelijk zijn van dierlijke bestuivers. Dat zijn niet altijd bijen of meer specifiek honingbijen – er bestaat bijvoorbeeld een vleermuis die bloemen bestuift. Alleen komt dat soort vleermuizen niet voor in Nederland of elders in Europa.  Hier zijn we toch echt afhankelijk van insecten zoals de honingbij, de wilde bij, de hommel, vlinders, etc.  Dat het met de vlinders niet goed gaat mag als algemeen bekend worden veronderstelt.  Ruim zestig procent van de Nederlandse wilde bijen is zeldzaam geworden of inmiddels uitgestorven. En ook de hommel blijkt het heel moeilijk te hebben.
Zeker als we het omslaan naar gewicht dan zouden we kunnen argumenteren dat de hoofdmoot van de gewassen die ons voedsel leveren niet bestoven wordt door bijen. Maar dat zou een drogredenering zijn. Natuurlijk als we naar onze maaltijd kijken dan is het hoofdbestanddeel  pasta of rijst, producten die voortkomen van planten die gebruik maken van windbestuiving.  Maar dat maakt de andere bestanddelen niet minder belangrijk; zoals groenten, fruit of de olie die gebruikt wordt als dressing of om mee te bakken of braden. Al deze producten zijn  afkomstig van door bijen bestoven planten en zijn essentieel voor ons. Het zijn juist deze producten die ons als mens van mineralen en vitaminen (en nog veel meer) voorziet. We kunnen niet leven van pasta of rijst alleen.
Het artikel dat veel te eenzijdig informeert en geschreven is door iemand die zelf geen enkele ervaring met bijen heeft (imkeren zou een verplicht vak op school moeten worden) stevent af op een conclusie die de stelling waar het artikel mee begon als onwaar bestempelt.
Maar dat is eigenlijk niet zo relevant. De conclusie die daar voor genoemd wordt is waar het in feite om gaat:
”Op de vraag of het volledig uitsterven van de bijen een ramp zou zijn voor de wereldvoedselvoorziening is het antwoord ‘ja’. De productie zou naar schatting met 10 procent teruglopen, wat op veel plekken in de wereld tot schaarste zou leiden. Bovendien zou de variatie in het voedselaanbod flink afnemen, omdat groente en vooral fruit  voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van bestuiving door bijen”.

Tom Verhoeven
Auvergne, herfst  2012
Artikel: NRC Next, Next checkt, als de bij uitsterft volgt de mens binnen twee jaar, door Wilmer Heck. 18 september 2012   
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten